E. en L. hebben 2 inwonende studerende kinderen. Omdat E. en L. leefloongerechtigd zijn, worden hun meerderjarige kinderen ook als behoeftig beschouwd en voldoen zij eveneens aan de voorwaarden voor leefloon. Zij hebben recht op 4 keer het leefloon categorie 1 (samenwonende), samen goed voor een maandelijks netto-inkomen van €3237,68 (Vier maal leefloon als samenwonende van € 809,42). Daarnaast hebben ze recht op een huursubsidie, een groeipakket voor hun studerende kinderen en sociale tarieven in gas en elektriciteit, water, telecom en openbaar vervoer.
A. en F. werden erkend als vluchteling en voldoen eveneens aan de voorwaarden. Ze kregen gedurende een half jaar een appartement ter beschikking gesteld binnen het Lokaal Opvang Initiatief (LOI). Omdat ze bij afloop een woonnood hadden, kregen ze voorrang bij het sociaal verhuurkantoor. Daarbij hebben ze recht op een installatiepremie. Aangezien ze 3 meerderjarige en 1 minderjarig kind hebben, bedraagt deze premie eenmalig € 8204,15 (Vijf maal een twaalfde deel van het jaarbedrag leefloon met gezinslast) bovenop hun leeflonen van samen € 4069,09 netto per maand, exclusief diverse sociale tarieven. (1 maal het leefloon met gezinslast van €1640,83 plus 3 maal het leefloon samenwonende van €809,42.) Ze werken nog niet door de taalbarrière, wel staan ze allen ingeschreven op de wachtlijst voor Nederlandse les. Het is realistisch dat ze pas binnen enkele jaren werk vinden, wanneer hun taalkennis volstaat.
Dit zijn dossiers uit de OCMW’s van enkele Vlaamse gemeenten. De namen zijn geanonimiseerd, de bedragen zijn correct. Binnen elk OCMW beslist het bijzonder comité van de Sociale dienst (BCSD) over steundossiers, binnen een strak wettelijk keurslijf.
Dit land is een van de meest solidaire ter wereld en dat is waardevol. Want wie niet kan werken, een beperking heeft of ziek wordt, moet geholpen worden. De sociale hulpverlening reikt ook een pak verder dan het cliché van het OCMW dat geld uitdeelt. Ondergetekende BCSD-voorzitters zijn de eersten om te erkennen dat OCMW’s werk verrichten dat van onschatbare maatschappelijke waarde is. Cliënten worden geholpen in al hun welzijnsvragen en krijgen begeleiding op alle mogelijke levensdomeinen, van verslavingen over financiële planning tot thuiszorg. Onderliggende problemen worden bij de wortel aangepakt. Mensen worden versterkt zodat ze gewapend zijn voor toekomstige precaire financiële situaties.
Maar voor degenen die door arbeid zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien en verkiezen om dat niet te doen, slaat de slinger te ver door. Wie bepaalde bedragen van ons sociale vangnet vergelijkt met een inkomen uit arbeid, komt immers tot de wrange conclusie dat het in sommige situaties financieel voordeliger is om niet te werken. Zeker wanneer je in acht neemt dat de sociale vangnetten gepaard gaan met sociale tarieven op de energiefactuur, in telecom, openbaar vervoer, kinderopvang… blijkt dat ons sociale vangnet een dikke matras geworden is.
Dat is niet de schuld van de cliënten, maar van het systeem: logisch dat niemand meer inspanning wil leveren voor een kleiner inkomen. Het is een van de redenen voor een groeiende activeringskloof. Steeds meer mensen doen beroep op een OCMW, maar steeds minder van hen belanden op de arbeidsmarkt. In 2007 telde het land nog 80.000 leefloongerechtigden; vandaag schommelt dat cijfer rond 150.000, ondanks een hoog aantal vacatures op de arbeidsmarkt. Deze bijna verdubbeling van het aantal leefloongerechtigden staat in schril contrast met de stagnatie in de activering.
De sociale zekerheid is alleen duurzaam als werken meer loont dan inactief thuis blijven en wanneer hulpverlening in verhouding staat tot de sociale noden. Dat is vandaag niet langer het geval. Vele alleenstaande werknemers met kinderen hebben geen recht op sociale tarieven. Zij moeten kinderopvang betalen om te kunnen gaan werken. De staat neemt een groot deel van hun loon af, o.a. voor de financiering van de sociale tegemoetkomingen aan gezinnen die aan het einde van de maand soms meer overhouden. Wat is daar nog solidair aan?
Een OCMW dat binnen een rechten en plichtenverhaal de teugels wil aanhalen door in te grijpen in de steunverlening, botst tegen een muur. De criteria voor leefloon zijn wettelijk bepaald, de bedragen ook, maar de interpretatiemarge is beperkt. Een OCMW kan in principe het leefloon schrappen wanneer ontvangers niet bereid zijn om te werken. Maar de criteria voor de beoordeling van die bereidheid zijn strak. Bovendien kan een cliënt wiens leefloon geschrapt wordt, onmiddellijk na de schrapping een nieuwe steunaanvraag indienen. Hierbij bulkt de wet van inconsistenties, en elke beslissing kan aangevochten worden met een pro deoadvocaat – opnieuw op kosten van de werkende belastingbetaler. Een OCMW dat meer rekening wil houden met de feitelijke financiële nood van een gezin en minder met het wettelijke hokjesdenken van de federale staat, riskeert een veroordeling door de arbeidsrechtbank.
De verantwoordelijkheden van OCMW’s zijn de laatste jaren toegenomen. Nu moet ook de beleidsruimte groeien. Daarom deze oproep aan de federale regering: geef de OCMW’s meer vrijheid om naar eigen inzicht steun te verlenen! Een lokaal geworteld OCMW met professionele maatschappelijk werkers en een democratisch aangeduid BCSD is het beste geplaatst om in te schatten hoe hoog de financiële nood is, met wettelijke plafonds als maximum. Er is nood aan een grotere vrijheid om een inschatting te maken van de feitelijke noden van een huishouden, en van de nodige stappen om cliënten te herintegreren in de maatschappij, want dit blijft het einddoel.
Daarbij moet de wet toestaan dat de feitelijke noden van het gezin gelden als uitgangspunt, in plaats van de rigide wettelijke categorieën. Zo kunnen we vermijden dat de steunverlening disproportionele gedaanten aanneemt met verscheidene cumulatieve leeflonen binnen 1 huishouden, waardoor de ontvangen bedragen hoog kunnen oplopen en het activeringstraject onbedoeld verlamd wordt. Een OCMW moet daarbij ook een plafond voor de verleende steun per huishouden kunnen invoeren. Alleen zo kunnen we garanderen dat onze sociale zekerheid opnieuw doet waarvoor het bedoeld is: de menselijke waardigheid garanderen en tegelijk mensen zelfredzaam maken en stimuleren tot werk.
Tomas Roggeman, BCSD-voorzitter Dendermonde, Ine Tombeur, BCSD-voorzitter Tienen, Katja Verheyen, BCSD-voorzitter Bree, Wouter Patho, BCSD-voorzitter Malle, Eva Ryde, BCSD-voorzitter Ieper, Kathleen Goovaerts, BCSD-voorzitter Zemst, Jeroen Van den Bogaert, BCSD-voorzitter Baarle-Hertog, Frank De Vis, BCSD-voorzitter Melle, Leen Baeten, BCSD-voorzitter Ranst, Heidi Coppenolle, BCSD-voorzitter Langemark-Poelkapelle, Ann Van den Broeck, BCSD-voorzitter Meise, Sarah Smeyers, BCSD-voorzitter Aalst, Bert Vangenechten, BCSD-voorzitter Rijkevorsel, Els Devlies, BCSD-voorzitter Rumst, Brigitte Vermeulen-Goris, BCSD-voorzitter Edegem, Hans Crol, BCSD-voorzitter Boortmeerbeek, Marina Gys, BCSD-voorzitter Arendonk, Alex Dubois, BCSD-voorzitter Alken, Wally Corneillie, BCSD-voorzitter Ledegem, Veronique d’Exelle, BCSD-voorzitter Schoten, Wim Vandevelde, BCSD-voorzitter Ronse, Pascale Gielen, BCSD-voorzitter Schilde, Bert Rousseau, BCSD-voorzitter Putte, Annemie Goris, BCSD-voorzitter Lier, Piet De Bruyn, BCSD-voorzitter Rotselaar, Hilde Heyman, BCSD-voorzitter Aartselaar, An Wouters, BCSD-voorzitter Lubbeek, Inge De Gussem, BCSD-voorzitter Kaprijke, Lut Kint, BCSD-voorzitter Tervuren, Cindy Vanbaeden, BCSD-voorzitter Kontich.